1996: Marcel Pieters
- Startpagina
- Communicatie
- Campagnes
- Meest Verdienstelijke Lokeraar
- Helden van de stad
- 1996: Marcel Pieters
‘Alles aan lokeren interesseert me’
Zeggen dat Marcel Pieters een wandelende encyclopedie is, is een open deur intrappen. De man rijgt de Lokerse verhalen en wetenswaardigheden aan elkaar. Marcel – heemkundige, auteur van het Lokers dialectwoordenboek, stadsgids, huisvader en zoveel meer – is een rasverteller. Eens op dreef houdt niets of niemand hem tegen. Ook mij niet. Als ik bij Marcel en zijn vrouw aan de eettafel in de woonkamer aanhaal dat Marcel in de schaduw woont van de befaamde beuk waarvoor enkele jaren geleden een actiegroep werd opgericht, steekt hij van wal. De toon is gezet.
Marcel Pieters: Daar is toen veel om te doen geweest.* Weet jij nog dat daar voordien, op de plek van die boom, een café stond, ’t Rozenhof ? Gerard Van Langenhove baatte dat uit. Gerard was de privéchauffeur van Marcel Cock. Marcel reed hier in Lokeren rond, en daar keken we destijds enorm naar op: hij had een nummerplaat van Monaco. Stel je voor: een nummerplaat van Monaco !
Filip Anthuenis: Sinds wanneer woon je hier in de Beukenlaan, Marcel ?
Marcel: Sinds 1967, maar de wijk is ouder. Begin jaren ’50 werd hij aangelegd, er woonden aanvankelijk heel wat douaniers. De ‘Vliegende Brigade’ streek rond die periode neer in Lokeren, versterkt met ‘gendarmes’, zij kregen voorrang bij het toewijzen van een huis. In onze streken werd gewaaldig veel gesmokkeld toen. Dat ging er hard aan toe: de douane legde versperringen aan met kettingen. Maar de smokkelaars zelf waren ook goed uitgerust, met zware personenwagens waaruit ze kraaienpoten gooiden. Daar reden de douaniers uiteraard plat op. Later zijn wij er gaan wonen.
Filip: En jouw ouderlijk huis, waar stond dat ?
Marcel: Op (H)Ollaëre (Hillare, F.A.), niet zo ver van ’t Karlapperken. Nen echte Lokereire zegt ‘(H)ollaëre’, hé ! Daar woonden we - mijn moeder was een kleermaakster en mijn vader een boerenzoon - in dat dreefje naast ere-schepen Jeanne Ernalsteen. Het eerste huis van de drie was het onze.
Filip: Heel toevallig, maar ik woonde als jonge kerel op de Karlapper, en ik herinner me dat mijn moeder me steevast naar Jeanne stuurde om melk te halen.
Sinterklaas
Marcel: In die buurt ben ik inderdaad opgegroeid. Mijn ouders leefden in de overtuiging dat men ooit van dat dreefje een straat zou maken die zou doorlopen tot Naastveld.
Filip: We hebben eens opgezocht over welke Lokerse onderwerpen jij allemaal al geschreven hebt. Dat is fenomenaal: Sinterklaas, kapelletjes, het dialect, het maken van vliegers, de ijskelder in het Verloren Bos, straatzangers, de haarsnijderijen, die zo typische Lokerse nijverheid die de grondstoffen voor het vervaardigen van vilt produceerde,…
Marcel: Ik ben iemand met een heel grote algemene interesse. Alles aan Lokeren interesseert me. Ik lees veel zaken en heel vaak denk ik: ‘Daar moet meer over te vinden zijn’ en dan ga ik aan de slag. Ik zoek onderwerpen die bevattelijk zijn voor de mensen, waar iedereen iets aan heeft. En zaken waar nog niet over geschreven is. Anders kan je gewoon De Potter en Broeckaert** overschrijven, dat heeft geen zin. Mijn vrouw zegt soms: ‘Gij moet ne vrieë stratenloper geweest zijn dat ge dat allemaal kent en weet.
Filip: Eigen ervaringen spelen waarschijnlijk ook een rol.
Marcel: Voor het laatste artikeltje dat ik schreef heb ik inderdaad uit mijn eigen ervaring geput, het gaat over de vlasteelt en -bewerking in Lokeren. Mijn grootouders langs vaderskant waren middelgrote boerkes, met een aantal akkers, één weide en een vijftal koeien. Pas op: in die tijd, rond de jaren ’40, waren er weinig landbouwers die tien koeien hadden, hoor. Ze hadden toen allemaal ook maar één weide want land moest opbrengen en de koeien konden ook aan de kant of aan de grachten grazen. Mijn grootouders zaaiden elk jaar vlas, ze kochten het zelfs op, want het waren zwingelaars. De periode dat het vlas moest gewied worden herinner ik me nog zeer goed omdat we moesten meehelpen.
Filip: Je was nog een klein manneke toen ?
Marcel: Zeker ! Zo klein dat ik enkel het onkruid naar de kant mocht dragen. Maar doordat ik het van dichtbij meemaakte kan ik daar nog veel anekdotes over opdissen. Er werd gezongen en verteld, de mannen schepten dikwijls op over hun avonturen bij de troep. En wat de jeugd zich niet meer kan voorstellen is dat we zelden zouden beginnen werken zijn zonder een kruisteken te maken. Een neef van mijn vader merkte ooit op: ‘We zaten nog maar op onze knieën en we mochten al een paternoster lezen !’
Fonds der meerbegaafden
Filip: Wat weinig mensen weten is dat jij een militaire carrière hebt uitgebouwd.
Marcel: Mijn vader is op een bepaald moment gaan werken bij de oude Cockes, samen met jouw grootvader, Cesar Anthuenis. Ze waren er paardenknecht. Mijn grootvader langs moeders kant werkte daar overigens ook, samen met zijn drie broers. Samen moet dat viertal er overigens meer dan 200 jaar gewerkt hebben - op elf jaar hadden ze de schoolbanken verlaten en ze hadden er tot hun 65 gewerkt.
Filip: Zoiets kunnen we ons nu niet meer voorstellen.
Marcel: In geen geval ! Maar, mijn grootvader, die er dus ook werkte en bij ons inwoonde, heeft me warm gemaakt voor de textielfabriek. ‘Als ge van ’t school komt’, zei hij, ‘gaat ge mee naar de fabriek en ge wordt daar meestergast, of oppermeester.’ Ik ging regelmatig na school met hem mee, en ik was meteen verknocht aan die machines. Ik ben er dan ook op mijn veertiende gaan werken als helper-mecanicien, ondanks het feit dat mijn ouders al eens bezoek gekregen hadden van het ‘Fonds der meerbegaafden’, deftige mannen die me wilden laten verderstuderen. Dat ik op mijn veertiende naar de fabriek ben gegaan, aan twee frank per uur ! - belet niet dat ik later nog veel gestudeerd heb: avondschool, zondagsschool, schriftelijke cursussen, noem maar op.
Filip: Maar hoe zat het dan met het leger ?
Marcel: Ik heb uiteraard mijn legerdienst moeten doen, zoals iedereen. Ik was van de klas ’52, maar begon vervroegd aan mijnen teirm in oktober 1951. We gingen binnen voor twee jaar toen. Eerst in Leopoldsburg, later in Arnsberg, Westfalen. Ik heb daar bijgetekend. Ik werd op termijn onderofficier-specialist bij de Landmacht, technicus voor het Genie-materiaal, en heb geruime tijd les gegeven aan de Genie-school in Jambes en in het Arsenaal Materiaal in Haasdonk, Westakkers. Ik gaf les over bulldozers, buitenboordmotoren, kranen, betonmolens,… Theorie en praktijk. Het eerste wat ik telkens zei tegen de leerlingen was: ‘Jullie zitten hier allemaal tegen jullie goestinge, maar als ge hier binnen twee maanden buiten gaat moet ge in staat zijn om aan uw auto te werken.’ Amai, dan zagen ze het wel zitten !
As ’t (h)ieët is moedde bloaëzen, zeet den boer èn (h)ij liet ‘n scheet op zijne pap !
Filip: Tijdens het lesgeven is jouw interesse voor het dialect ontstaan.
Marcel: Dat is logisch. Iedere milicien sprak dialect, of die nu van Bachten de Kupe, Wervik of de Maaskant afkomstig was. Wij, als Waaslanders hadden nog het geluk om iedereen te verstaan. Wij waren altijd in staat een deftig gesprek te voeren. Maar die uit Wervik en Maaseik, die verstonden elkaar niet. In de school ving ik dialectwoorden op zoals ‘piepegaale***’ , ik begon dergelijke woorden op te schrijven – op bierkaartjes bijvoorbeeld – en te vergelijken met het Lokers. Zo is dat begonnen.
Filip: Hoe staat het met het Lokers dialect eigenlijk ?
Marcel: Het dialect kent een achteruitgang, dat is duidelijk. Je groeit tegenwoordig op in Lokeren, studeert in Leuven, trouwt met iemand uit Ieper en gaat in Vilvoorde wonen. Welk dialect spreek je dan met de kinderen ? Als we het nog spreken is het keukendialect, het dialect van het huishouden. Maar de dialectwoorden van onze fauna en flora, van het werk op het land, dat gaat er allemaal uit. De boeren zitten drie meter hoog op hun tractor, het onkruid wordt kapotgespoten. Niet verwonderlijk dat men niet meer weet wat duuvelsbieëte is.
Filip: Ik weet het ook niet.
Duuvelsbieëte is zwarte nachtschade, solanum nigrum, een plant. Men spreekt altijd van erfgoed: kastelen moeten gerestaureerd worden, voor schilderijen geldt hetzelfde. Maar wat met onze taal ? Ons Lokers restaureren kost niets. Je moet het gewoon spreken. Professor Johan Taeldeman stelt het zo: dialect is je vrijetijdskleding, het AN is je beste pak. Het is verkeerd om je kind het dialect te ontzeggen, het maakt hen taalgevoeliger. Dialecten zijn enorm rijk, het aantal synoniemen dat dialecten hebben voor bepaalde begrippen is onvoorstelbaar. Het dialect en het AN kunnen perfect naast elkaar bestaan. We evolueren ook meer en meer naar regiolecten: je gaat binnenkort niet langer meer horen of iemand van het Heiende, van Eksaarde is of van het centrum, wel of hij van dees kanten is. Uit Oost-Vlaanderen of uit Limburg.
Niet rond de pot
Filip: Is het Lokers platter dan de andere dialecten uit de omgeving.
Marcel: Ja. Het Lokers dat ik beschreven heb is dat van het centrum, het is het dialect van een fabrieksomgeving. Arbeiders uit de fabriek draaien niet rond de pot, die zeggen de dingen zoals ze zijn. Zij nemen geen blad voor de mond.
Filip: Je kan er echt in opgaan, in het Lokers dialect ?
Marcel: Ja, ’t is ook zo mooi. Neem nu onze moazoart, nergens anders gebruikt men dat woord voor meikever. Alsof er in heel de geschiedenis van onze stad een muur rond Lokeren heeft gestaan. En dan onze uitdrukkingen, die zijn zo beeldrijk. As ’t (h)ieët is moedde bloaëzen, zeet den boer èn (h)ij liet ‘n scheet op zijne pap ! Of deze, die had ik nog nergens anders gehoord: As ge tot oan aune nèk in de strõnt zit tèn is ’n scheete ne frisse wind. Ik besef het, ze zijn een beetje aan den bruine kant, maar ze kunnen er nog net door.
Filip: Nu we het over taal hebben, in Lokeren wordt ook Turks en Arabisch gesproken. Je woont al heel lang in Lokeren. Hoe kijk je tegen de migratie aan ?
Marcel: De eerste migranten in Lokeren waren de Spanjaarden. Dat was een grote groep. Ze hadden zelfs een eigen kerkdienst in de Paterskerk. Maar die mensen zijn stilaan verdwenen. Nadien pas zijn de Turken en Marokkanen gekomen. Hoe het zit met de integratie ? In het museum zien we de allochtone Lokeraar niet, dat stel ik vast. Ik dacht altijd dat dat ging veranderen met de tweede generatie, maar dat is niet zo.
Filip: Diezelfde ervaring hebben we met de stad als we ontmoetingsavonden en dergelijke organiseren. Dat uit zich ook in de huwelijken, dikwijls kiest men een partner uit het land van herkomst.
Marcel: Ik heb ooit enige tijd met een Turks meisje samengewerkt. Fantastisch meisje, behulpzaam en een goede werker. Op een dag zei ze: ‘Ik zou graag al mijn verlof opnemen, ik zou graag vijf weken naar Turkije op vakantie gaan.’ Toen dacht ik: ‘Zij komt getrouwd terug.’ Niemand geloofde me, en zij zelf ook niet. Maar ik had gelijk. Laat ons eerlijk zijn: dat is geen goede zaak ! Dat zou moeten veranderen. Ik denk dat er een terughoudendheid is bij zowel de allochtone als de autochtone Lokeraar op dat vlak. Er moet nog veel gebeuren op het vlak van de integratie. ’t Zal goed komen, het moet wel, maar er zal nog veel water naar de zee vloeien.
Derde kleuterklas
Filip: Hoe ben je zelf eigenlijk zo verstrengeld geraakt in het Lokerse verenigingsleven ?
Marcel: Tijdens mijn militaire carrière had ik natuurlijk ook verlof, en weekends vrij. Dat waren de momenten waarop ik me begon te integreren in het Lokerse verenigingsleven. Ik ging graag eens naar het museum, bijvoorbeeld. Het was daar dat Frans De Vos me vroeg of het niet nuttig zou zijn om een Heemkring te starten. Pater Vedastus, toen stadsarchivaris, vond dat een prachtig idee. Dus gingen we van start. Voor het tijdschrift van de kring zou ik me toespitsen op het Lokers dialect en de volksdevotie. Vanaf dan is alles verder gegroeid, werd ik duvel-doet-al in het museum en stadsgids, zette ik me in voor het Lokers toerisme,…. Ik versleet al mijn vrije tijd in het museum, maar toch heeft het zes jaar geduurd eer ik lid mocht worden van de museumcommissie. Dat was nog een vrij elitair gebeuren in die dagen, dat kan je je nu niet meer voorstellen.
Filip: Als gids kom je vaak in contact met niet-Lokeraars. Wat vinden die van de stad ?
Marcel: Ze zijn altijd positief verrast, absoluut ! Soms over kleine dingen, maar vooral over de kerk werden ‘stukken’ gemaakt, over het Molsbroek, de Kruiskapel,… De mensen staan ook versteld over hoe groot onze markt wel is. En dan de Durme die tot in onze stadskern doordringt, prachtig. Ik las het onlangs nog: De Durme snijdt Lokeren in twee, Antwerpen ligt aan de rechteroever van een rivier. Toeristen vinden Lokeren mooi: ze moeten nog maar de stad binnenrijden langs de Sportlaan, weinig steden hebben een dergelijke mooie toegang tot het centrum. Ik beleefde altijd meer deugd, bij wijze van spreken, aan die rondleidingen dan de toeristen zelf. Maar telkens als ik thuis kwam, was ik op. Met hart en ziel dergelijke rondleidingen doen is verdorie vermoeiend. Maar je haalt er ongelooflijke veel plezier uit. Of je nu met een groep architecten of een derde kleuterklas op stap was, dat maakte geen verschil. Aanpassen aan het publiek was de boodschap en dan kon het niet fout gaan.
Geen eik maar es
Filip: Ooit een ervaring opgedaan die je nooit zal vergeten ?
Marcel: Zeker, het was met een leefgroep van Emiliani, het intstituut voor volwassenen met een verstandelijke beperking. We gingen de kerktoren beklimmen. Alvorens we ter hoogte van de klokken kwamen deed ik hen uitkijken voor de zware balken die er hangen. Ze moesten er zich bukken. ‘Dit zijn zeer zware eiken balken’, zei ik tegen die jongens. ‘Hoeveel moeite moet dat niet gekost hebben om die destijds naar boven te krijgen?’ Soit, we klimmen verder en ik zie een van die bezoekers met zijn vingers op een houten balk kloppen. Achteraf kwam die naar mij en zei droogweg: ‘Mijnheer, dat is geen eik, hoor. Dat is es !’
Voor die momenten doe je het !
*De beuk in de Beukenlaan stond op een stuk bouwgrond in een verkaveling. De kans was dus groot dat de boom plaats zou moeten ruimen voor een woning. Een actiegroep probeerde dit tegen te houden. De stad deed uiteindelijk een perceelsverwisseling met de eigenaar waardoor de boom kon blijven staan.
** Frans De Potter en Jan Broeckaert waren twee heemkundigen die in de 19de eeuw de geschiedenis van de Oost-Vlaamse gemeenten neerschreven in 46 delen.
*** West-Vlaams dialectwoord voor kruiwagen
De beleidsdaad
Een gedenkteken voor Henri Reyns
Mevrouw Pieters, die me heel de namiddag warm onthaalde, giet me nog een koffie uit en vraagt bezorgd of hij niet te flauw is. Dat is zeker niet het geval. ‘Neem gerust een chocolaatje’, zegt ze. Op dat moment schiet Marcel een mogelijke beleidsdaad te binnen. ‘Want’, hadden we hem gevraagd, ‘als jij het in Lokeren voor het zeggen had, wat zou jij dan willen doen ?’
‘In het Belgische leger werden tijdens de eerste wereldoorlog een aantal Belgische soldaten gefusilleerd’, vertelt Marcel. ‘Voor ongehoorzaamheid of het weigeren van een bevel. Dat werd geformuleerd onder één zin: Lafheid in het gezicht van de vijand. Henri Reyns, van Daknam, was de negende en tevens de laatste in de rij van Belgische militairen die voor insubordinatie of desertie in het zicht van de vijand werd terechtgesteld, een triestige eer. Hij vocht eerst rond de streek van Tienen, maar op een bepaald moment wilde hij dat niet meer. Was hij gepest geweest of kampte hij met psychische problemen - een shellshock of combat shock ? -, dat kan ik niet uitmaken uit de documenten. Alleszins, hij is gaan lopen. Na drie keer onwettig afwezig ben je in oorlogstijd een deserteur. Toen men hem vond werd hij opgesloten en voor de krijgsraad gebracht die hem veroordeelde tot de doodstraf. Wat moet er in die man zijn hoofd zijn omgegaan ? Die laatste uren, die laatste minuten ? Albert I weigerde hem de genade. Uiteindelijk werd hij gefusilleerd te Oostvleteren op 17 mei 1915. Het vuurpeloton schoot boven zijn hoofd. Een adjudant, de sukkelaar, is hem uiteindelijk moeten gaan dood schieten.’
En dan komt Marcel tot zijn punt. ‘Daar zou iets moeten aan gedaan worden ! In het Verenigd koninkrijk werden dergelijke gefusilleerden allemaal gerehabiliteerd. Hun namen werden zelfs bijgebeiteld op de oorlogsmonumenten. Vroeger hadden de gefusilleerden de naam lafaards te zijn, maar zelfs als ze gingen lopen wisten ze dat ze dood zouden worden geschoten. Welk voordeel hadden ze er dan bij ? Deze mensen waren psychisch ziek, schellshock bijvoorbeeld als gevolg van de enorm druk in de loopgraven. Waarom zouden wij in Lokeren, op het kerkhof van Daknam, voor Henri Reyns geen gedenksteen plaatsen ?’
Dienst Communicatie
Contact
Groentemarkt 1, 9160 Lokeren09 235 31 00
communicatie@lokeren.be
Locatie
Openingsuren
Deze dienst is momenteel gesloten
Maandag:
Dinsdag:
Woensdag:
Donderdag:
Vrijdag:
Zaterdag:
Gesloten
Zondag:
Gesloten
Interview:
Filip Anthuenis &
Giovanni Van Avermaet
(2010)
Foto:
Freddy Meert