Maaibeheer
Bloemenweides moeten gemaaid worden, het aantal keer dat dit moet gebeuren hangt af van het type. Sowieso moet een bloemenweide kort (en dus gemaaid) de winter ingaan, zodat de jonge plantjes in de lente vlot kunnen groeien.
1. Bloemenweide met vooral grassen en heel weinig bloeiende kruiden (d.i. een zeer voedselrijk kruidenrijk grasland, fase 0 in schema)
- 1e keer mei
- 2e keer juli-augustus
- 3e keer eind september-oktober
2. Bloemenweide met tussen de talrijke grassen hier en daar een bloeiende kruiden (d.is een voedselrijk bloemrijk grasland, fase 1 in schema)
- 1e keer 2e helft mei – 1e helft juni
- 2e keer september - 1e helft oktober
3. Bloemenweide met ongeveer evenveel bloeiende kruiden als grassen (d.i. een matig voedselarm tot matig voedselrijk bloemrijk grasland, fase 3 in schema)
- 1e keer juni – 1e helft juli
- 2e keer 2e helft september – 1e helft oktober
4. Bloemenweide waarvan de begroeiing laag blijft en rijk is aan verschillende soorten bloeiende kruiden (d.i. een voedselarm bloemenrijk grasland)
- 1e keer tussen september en oktober
Praktische maai-tips
1. Het maaisel moet steeds worden afgevoerd. Best is om het maaisel pas na enkele dagen – een week drogen af te voeren (eventueel tussentijds eens keren). Zo kunnen de zaden op de grond vallen en later ontkiemen en de insecten een nieuwe schuilplaats zoeken. Het deels gedroogde maaisel kan je verder laten drogen op en hooiopper ( houten constructie op de weide waarop het hooi kan drogen).
2. Gefaseerd maaibeheer is goed voor insecten, bijen en vlinders. Zorg er voor dat er altijd een deel van de bloemen blijft staan als voedselbron. Zo behoud je ook een kleurrijk beeld. De planten op het gemaaide deel zullen later nog bloeien.
3. Sinusbeheer zorgt voor veel variatie en is dus goed voor insecten en kleine zoogdieren. Bij elke maaibeurt blijft ongeveer 40% van de beplanting staan. Maai slingerende paden in de weide die variëren in breedte. Bij elke maaibeurt andere ‘paden’ maaien. Meer info op vlinderstichting.nl/sinusbeheer.
4. Maai met een bosmaaier, maaibalk of zeis (of iets anders waar je hoog gras mee kan maaien).
5. Maai de vegetatie tot op 5 à 10 cm boven de grond.